Categorieën
Vandaag :Vandaag jeugd:
Vandaag niets op de jeugdagenda

Mag dat?!

Donderdagavond, 19 maart, ingedeeld tegen Frank van der Moolen. Frank vertelt me dat hij zich al afvroeg of we dit seizoen nog wel eens tegen elkaar zouden spelen. Probeert hij me nu te beïnvloeden door me in te wrijven dat hij nu 2e staat en ik ‘maar’ 9e?! Maar dat lijkt me niets voor Frank, al kan ik me vergissen…

De afgelopen 4 jaren zijn al onze partijen, Keizer, play-off, rapid of snelschaken steeds in remise geëindigd, meestal met behoorlijk wat strijd. Tot vorig jaar, toen doorbrak Frank de traditie en won. Er staat dit keer dus wat op het spel.

Na een moeizame opening, waarin we het beiden op meerdere momenten beter hadden kunnen doen begint Frank een aanval op mijn damevleugel, maar dat gaat wel ten koste van zijn ontwikkeling. Na ruil van wat stukken heeft Frank de stukken op zijn damevleugel nog steeds in de beginpositie staan, en heeft een kreupele pionnenstelling. Het punt zie ik gloren, het ziet ernaar uit dat ik de stand gelijk kan gaan trekken.

Dan bespeur ik een geniepig valletje. Als ik lang rokeer lijkt het alsof ik een stuk weggeef. Het stuk kan echter niet genomen worden, op straffe van mat. Zijn stukken staan zo ongunstig dat elke verdedigende zet een ander mat mogelijk maakt.
Maar ja, …, La6 is een veel betere zet dan mijn loper te slaan. Na enig beraad besluit ik er maar wat non-verbale communicatie en lichaamstaal in te gooien. Ik rokeer lang, druk de klok in en laat dan mijn hand even verstijven, kijk, iets achterover hellend, enigszins ontzet naar het bord alsof ik me nu realiseer een stuk weg te geven (“wat stom!!”), haal lichtjes en enigszins gelaten mijn schouders op (“nou ja, gebeurd is gebeurd”), schuif mijn stoel naar achteren, sta op en loop weg van het bord, waarbij ik nog wat walging probeer uit te stralen. Niet allemaal heel overdreven en zichtbaar, maar hopelijk subtiel genoeg om mijn tegenstander het in ieder geval onbewust op te laten pikken en in slaap te sussen.
Na een poosje nadenken besluit Frank de loper te nemen, naar ik aanneem in de veronderstelling dat Td5 de boel dekt. Teruggekomen bij het bord speel ik, misschien ook niet zo netjes, knallend en a tempo mijn zetten: Lh6, Txd5 en Df6 en mat is niet te vermijden.

Tsja, mag dit, is het ethisch, is het sportief?

Niet aardig is het om een sportieve speler als Frank dit aan te doen. Aan de andere kant: wij zijn wel aan het schaken, de wil om te winnen zal bij hem net zo groot zijn als bij mij. Natuurlijk weet ik niet of Frank mijn signalen, bewust of onbewust (dat laatste is prettiger: ik kan het nog, en het sust enigszins het geweten), heeft waargenomen en hoe hij ze dan heeft verwerkt. Maar mijn signalen waren lang niet zo overduidelijk en erg als wat Najdorf deed tegen Gligoric op de Olympiade 1952. In tijdnood liet Najdorf een pion in staan, schudde overduidelijk wanhopig zijn hoofd en deed alsof hij zijn zet wilde terugnemen. Gligoric, ook in tijdnood, nam nietsvermoedend de pion en verloor. Het bewuste toneelstukje van Najdorf had gewerkt.
Of was mijn subtiele(re) lichaamstaal toch wèl net zo erg?!

Maar dan nog, is schaken niet ook een spel waarbij de psychologie (en lichaamstaal valt daar ook onder) een grote rol speelt?
De beïnvloeding van de tegenstander is van alle tijden. Het oudst bekende werk over schaken is dat van de Spanjaard Lucena. In zijn boek ‘Arte de Axedres’ uit 1497 geeft hij al adviezen als: ‘zet de tegenstander zo neer dat het licht in zijn ogen schijnt’ en ‘het is het beste om met hem te spelen als hij net overvloedig heeft gegeten en gedronken’.
Lasker, een van mijn favoriete spelers, introduceerde als eerste systematisch de psychologie in het schaakspel. Schaken was voor hem niet alleen een strijd is tussen twee stel hersenen, maar ook tussen twee zenuwstelsels, twee persoonlijkheden. Hij hield rekening met de zwaktes van zijn tegenstanders. Het was niet belangrijk om de objectief sterkste zet te doen, maar de zet die voor de tegenstander het lastigst was.
Voorbeelden in de schaakgeschiedenis te over van psychologische beïnvloeding: de parapsycholoog van Karpov in de zaal tijdens zijn match met Korchnoi, het spelen met een zonnebril op, te laat komen, de hypnotiserende blik van Tal, de grimassen en gesteun van Brown, het snelle spelen van Anand, om er maar een paar te noemen.

Aan de manier waarop iemand zich gedraagt kun je veel aflezen. Soms kun je aan de manier waarop een speler zijn stukken neerzet al merken hoe hij over de stelling denkt. Tal zei eens over Smyslov dat deze zijn stukken als het ware vastberaden ‘aan het bord schroefde’.
Ook bij ons op de club hebben we zo onze ‘eigenaardigheden’. PM knikt bij elke zet, alsof wat hij bedenkt zijn goedkeuring heeft, soms ook schudt hij van nee. FK zet zijn denkproces kracht bij door de velden aan te wijzen. En hebt u de TdV ‘ja, wat mot je?!’-blik’ al eens gehad als je hem aankijkt? Bij SM kun je de toenemende onvrede over zijn stelling aan zijn lijf aflezen en weet je dat hij de moed heeft laten zakken en je snel een opgave kunt verwachten. En LP, die (te snel) het bijltje er bij neergooit als hij een zet heeft gedaan waar hij niet tevreden over is.

Tot slot nog een aardige anekdote over beïnvloeding. Bij een Studenten Olympiade, begin jaren ’70 van de vorige eeuw, brak een speler van het Zweedse team zijn partij af tegen een Engelse speler. Afbreken, voor de jongere spelers, is dat je na het aantal voorgeschreven zetten gedaan te hebben je volgende zet in het geheim opschrijft, in een envelop stopt en de envelop aan de wedstrijdleider geeft. Jij en je tegenstander hebben dan de gelegenheid thuis de stelling te analyseren, waarbij jij het voordeel hebt dat je weet wat je gaat spelen. Op een later tijdstip wordt de partij dan hervat.
De Zweed stond twee pionnen voor en had een gewonnen eindspel. Nadat hij zijn zet had afgegeven realiseerde hij zich plotseling dat zijn zet een afschuwelijke blunder was en tot mat in twee zou leiden. Wat te doen? Sluw stelde hij zijn tegenstander voor samen nog even naar de stelling te kijken, misschien konden ze het al eens worden over een uitslag en hoefden ze de volgende morgen niet vroeg op om de partij uit te spelen. Zo gezegd, zo gedaan, want de Engelsman wist dat hij verloren stond en dacht zo misschien nog een kans te hebben zich naar een remise te bluffen. Hij schatte in dat de Zweed niet zo’n zin had om vroeg op te staan en door de vraag te stellen kennelijk twijfelde aan zijn winstkansen. Bij de analyse deed de Zweed net alsof hij een goede zet had afgegeven, maar speelde het vervolg opzettelijk steeds zo slecht dat de partij steeds in remise eindigde. Berustend concludeerde hij dat hij de partij toch niet kon winnen en stelde remise voor. De Engelsman accepteerde het voorstel snel, blij dat hij zijn tegenstander tot een remise had weten te verleiden. Gelukkig maar dat de medeteamleden van de Zweed er nog niet waren om in de gezamenlijke analyse te laten zien hoe hun teamgenoot moest winnen.
Uiteraard liet de Zweed met triomfantelijke glimlach zien welke zet hij had afgegeven, zijn tegenstander achterlatend met de vraag of hij nou een halfje had verdiend of weggegeven. Welke invloed dit voorval heeft gehad op de resultaten van de Engelsman vermeldt de historie helaas niet.

En weer die vraag: Tsja, mag dit, is het ethisch, is het sportief? Het antwoord op deze vraag is voor ieder persoonlijk. Voor mij is het makkelijkste antwoord hier dat het vanuit het oogpunt van teambelang mag. Laat ik het daar bij laten.

Delen